Vandaag draai ik een “superlate” dienst, zoals we die zo mooi noemen. Dat is een dienst van 18:00 uur tot 03:00 uur. Ik wil net een hapje gaan eten als er een melding binnenkomt. Het gaat over een buurvrouw die haar buurman al een hele poos niet gezien heeft en zich zorgen om hem maakt.
Als ik bij de woning aankom, vertelt de vrouw dat ze haar buurman al weken niet heeft gezien. Vandaag kreeg ze een pakketje voor hem. Daarom belde ze bij de buurman aan en bonkte op de ramen, maar ze kreeg geen gehoor. Niemand in de buurt heeft een sleutel van zijn huis en er is geen contactpersoon bekend. Ik bedank de buurvrouw en zeg haar dat wij ook even gaan een kijkje gaan nemen.
Samen met mijn collega loop ik naar de voordeur. Dicht. Het huis zit echt pot, – en potdicht. Alle ramen zijn gesloten en ook de lamellen zijn dicht. Aan de achterkant van de woning hetzelfde verhaal. We bonzen op de ramen, drukken lang op de bel en klepperen met de brievenbus, maar we krijgen geen respons. Met het verhaal van de buurvrouw in ons achterhoofd, doen we eigenlijk al een aanname. We gaan ervan uit dat de bewoner is overleden en dat dit de reden is dat hij niet reageert. De man is op aardige leeftijd en zijn gezondheid is niet heel goed volgens de buurvrouw.
We besluiten om de deur te forceren, met de welbekende bonk. Helaas merken we dat de man allerlei veiligheidssloten op de deur heeft, zodat we er niet in komen. De achterdeur gaat naar buiten toe open, dus heeft de bonk daar ook geen zin. Terwijl we nadenken over wat we gaan doen, blijven we op de ramen en deuren bonzen. Ook al weten we eigenlijk al dat we toch geen antwoord krijgen.
Inmiddels is de hele buurt uitgelopen om te kijken wat wij allemaal aan het doen zijn en iedereen geeft ons goed bedoeld advies. We besluiten dat we nu toch echt in actie moeten komen en dus trek ik mijn dikke jas aan en zet een veiligheidsbril op.
Dan pak ik de bonk, die ik keihard in het glas naast de voordeur ram. Het glas breekt onmiddellijk en valt met een enorm lawaai uit elkaar. Ik haal het laatste glas weg om ervoor te zorgen dat ik straks door de opening kan klimmen zonder mezelf te bezeren. Dan zie ik in mijn ooghoek iets bewegen.
Midden in mijn beweging om de volgende ram tegen het glas te geven, zie ik ineens een man achter het raam staan. Ik schrik me kapot! Het blijkt de bewoner te zijn, die eindelijk op geluiden reageert. Het lawaai van het vallende en brekende glas heeft hem uit een diepe slaap gewekt. Hij had flinke slaappil ingenomen, waardoor hem alles is ontgaan, zo diep was hij in slaap. Hij baalt enorm van alle schade en rotzooi die ik heb veroorzaakt.
Ik leg de man uit waarom we ons zorgen maakten en waarom we de ruit hebben vernield. Dit kan hij wel begrijpen. Samen met mijn collega ruim ik het glas op. De buren hebben inmiddels door dat de bewoner gezond en wel aanwezig is en ze druipen een voor een af.
Als bijna al het glas is opgeruimd en de glaszetter is geregeld, geef ik de man het advies om een van de buren de sleutel te geven van zijn huis of in ieder geval de naam van een contactpersoon. De man zegt resoluut: ‘Nee, dat hoeft van mij niet, dat gaat niet gebeuren.’ En hij draait zich om en loopt weer naar boven.
Dat was het dan, denk ik. Alle moeite voor niets. In elk geval heb ik mijn stofzuiger-skills weer eens onderhouden. Alstublieft meneer, en graag gedaan!