Het is een rustige nachtdienst in de Utrechtse Heuvelrug, maar plots krijgen mijn maatje en ik een melding; ‘Spookrijder op de A12, rijdt met hoge snelheid vanuit Arnhem naar Utrecht.’ Met spoed gaan we die kant op. Een minuut later horen we: ‘Voertuig gecrasht, frontale botsing met ander voertuig, aantal slachtoffers onbekend.’
We racen er naartoe. Het is een compleet slagveld. Van de twee voertuigen is bijna niets meer over. Wij stappen uit bij het voertuig dat geraakt is. Een collega is al bezig om de bestuurder uit het voertuig te halen. Hij leeft nog. Ik begin hem direct te helpen. Dan verplaatst onze aandacht naar de achterbank. Er zit nog iemand in de auto, maar omdat het donker is kunnen we niet veel zien. Samen met mijn collega’s halen we de tweede persoon eruit. Het is een jonge man. Overleden.
Mijn maatje is ondertussen op zoek gegaan naar getuigen. Plots zie ik haar staan, langs de A12, achter de vangrail. Ze staat te praten met drie Somalische jongens. Ze hebben een lege blik in hun ogen. Ze blijken te zijn ontsnapt aan de dood. De twee vrienden die achter hen reden hadden minder geluk. Zij zijn de slachtoffers uit het voertuig waar ik bij sta. Die blik in hun ogen heb ik eerder gezien. In Somalië. Die uitzichtloze, lege blik.
Ik krijg een flashback naar mijn uitzending in Somalië, een anti-piraterij missie. Als jonge officier bij de mariniers was ik gedreven om een verschil te maken in de wereld. Wellicht wat idealistisch. De armoede, de chaos en de uitzichtloze situatie van het land maakt een intense indruk om mij. Het leed zie ik terug bij de inwoners. Geen kans op een normaal leven. Hun blik is leeg. Net als bij die drie jongens langs de weg. Na vierenhalve maand keerde ik terug naar huis. De situatie in het land is onveranderd. Heb ik voor die Somalische mensen echt iets kunnen betekenen?
Ik keer terug naar het slagveld. Niet in Somalië, maar gewoon in Nederland. Op de A12. Notabene om de hoek bij de marinierskazerne. De bestuurder is ondertussen uit het voertuig en is met de helikopter naar het ziekenhuis gebracht. Mijn maatje en ik krijgen de opdracht de jongens ook met spoed over te brengen. Door de shock en de taalbarrière is het lastig communiceren. Desondanks weet mijn maatje de identiteit van hun overleden vriend te achterhalen. In het ziekenhuis scheiden onze wegen. Het ziekenhuispersoneel neemt het over. Wij moeten verder met het opsporingsonderzoek. In gebrekkig Engels bedanken de jongens ons voor onze hulp. De lege blik in hun ogen is er nog steeds.
Om half elf ‘s ochtends kom ik thuis. Een collega heeft mij thuis gebracht. Mijn waardering voor zijn betrokkenheid is groot. Lichamelijk vermoeid maar nog steeds vol adrenaline plof ik op de bank. Mijn vriendin zit aan tafel te werken. Ze heeft nog geen idee wat ik heb meegemaakt. Ik kijk naar mijn kast, waar mijn medailles van de uitzending liggen. Mijn gedachten dwalen af naar mijn uitzending en het drama vannacht. Heb ik dan toch nog iets kunnen betekenen?