Mijn collega en ik rijden noodhulp, maar krijgen niet één opdracht van de meldkamer . ‘Rijd maar terug naar de stal, want het wordt helemaal niets vanmiddag’, zegt mijn collega. ‘Dan maar een vroege hap.’
Terug op het bureau blijken wij niet de enigen met het idee vroeg te eten. De kantine zit propvol vanwege een verkeerscontrole die avond. Wij offeren ons op om de warme hap maar om de hoek te halen bij een Chinees restaurant.
‘Sambal?’ vraagt de eigenaar, meneer Chen. ‘Ja hoor, gooi maar erbij,’ roepen we overmoedig. Meneer Chen maakt zijn sambal zelf. Zijn rode goedje staat bekend als ‘vuurpasta’, en de kleine zakjes die hij ruimhartig over de zakken verdeelt, noemen we op het bureau ‘blarentrekkers’, zo heet is het spul.
We durven de vier overvolle zakken met Aziatische lekkernijen niet los op de achterbank te leggen, dus ik ontferm mij erover en zet ze op mijn schoot. Net als we willen wegrijden, brult onze mobilofoon. De meldkamer. Een overval op een supermarkt waarbij is geschoten. Volgens de getuige draagt de dader rode gympen en een zwart bomberjack met gouden letters op de rug. Hij is er vandoor op een zwarte scooter.
Mijn collega schiet vol adrenaline. ‘Die ken ik’, zegt hij. ‘Die zag ik gisteren nog in de stad lopen in exact dezelfde outfit. Een jaar geleden gooide die gast een fiets op m’n hoofd. Twintig hechtingen had ik. Dat eten blijft nog wel even warm. Let’s go.’
Hij manoeuvreert de auto naar een tactische locatie. We staan nog geen minuut stil of een zwarte scooter raast voorbij, vlak voor ons langs. ‘Hij is het!’ zegt mijn collega en met piepende banden, zwaailicht en sirene gaan we achter hem aan. ‘Zicht op verdachte!’ roep ik van een afstandje in de mobilofoon, terwijl ik vanachter de torenhoge stapel Chinese gerechten zo goed en kwaad als dat kan ons avondeten bijeen weet te houden.
Na nog geen honderd meter moeten we al een noodstop maken voor een automobilist die zonder te kijken zijn parkeervak verlaat. Ik word met kracht voorwaarts in mijn veiligheidsgordel gedrukt en verlies alle grip op de zakken met etenswaar. De bekers met Chinese tomatensoep spatten uiteen tegen de voorruit. Een nevel van soepdampen en slierten daalt op ons neer. Mijn collega laat zich echter niet uit het veld slaan. Rood van boosheid en van de tomatensoep stuurt hij handig om de automobilist heen.
Door de met soep en taugé besmeurde voorruit kunnen we de verdachte nauwelijks zien, maar we blijven hem voorzichtig volgen. De gouden letters op zijn rug vormen het enige richtpunt. Terwijl in de auto de tomatensoep naar beneden druppelt, komen we steeds dichterbij. Ondertussen probeer ik koortsachtig contact te houden met de centrale en tegelijk de overgebleven Chinese voedselpakketjes op mijn schoot veilig te stellen.
Tevergeefs. Op de gracht geeft mijn collega gas. En als we over een steile brug rijden, komen de wielen van onze dienstauto los van het wegdek. Ook de laatste ongeschonden tassen Chinees vliegen in het rond. Als mijn collega vervolgens na de landing een ruk aan het stuur geeft om een frontale botsing met een monumentaal grachtenpand te voorkomen, is het gedaan met ons avondeten. De bami speciaal, nasi goreng rames, foe yong hai met kip en loempia’s vliegen door onze auto.
Onze wagen komt dwars over de weg tot stilstand. En niet alleen wij zijn gestopt. De verdachte heeft zich op de steile brug verkeken en is onderuitgegaan. Kermend van de pijn ligt hij naast zijn verkreukelde scooter. Rondom hem de zojuist door hem gestolen bankbiljetten. Mijn collega springt naar buiten en slaat de man in de boeien.
Hij laat de verdachte plaatsnemen in onze besmeurde dienstauto, op een achterbank die lijkt op een Chinees buffet na een explosie. Ik rijd ons terug naar het bureau.
Als we bij het cellencomplex aankomen, kijken de collega’s ons met grote ogen aan. ‘Jongens, wat is er gebeurd? Jullie lijken wel wandelende loempia’s’, roept de brigadier aan de balie. Ik vis een zakje met vuurpasta vanachter mijn dienstwapen. Het enige onderdeel van ons avondeten dat de achtervolging heeft overleefd.