Gewoon een inbraak waar ik sporenonderzoek mag doen. Als ik met mijn sporenkoffer het pad naar de vrijstaande woning oploop, zie ik een bejaard echtpaar in de woonkamer zitten. Aanbellen is niet nodig, een man van een jaar of vijftig doet de deur voor mij open en stelt zich voor als de zoon van het echtpaar.
Ik loop achter hem aan en stel mij voor aan de bejaarde bewoners. De oude man maakt wat grapjes, de vrouw vraagt of ik koffie wil. Ik zeg dat ik eerst het sporenonderzoek ga doen. De zoon zegt dat hij mij alles zal laten zien.
Terwijl ik het opengebroken raam onderzoek, valt me op dat hij er een stuk bezorgder uitziet dan zijn ouders. Daarna loop ik met hem door het huis heen. Hij vertelt dat er voor kapitalen aan gouden sieraden is weggehaald. Erfstukken.
Hij is overduidelijk erg van slag en vertelt dan dat zijn ouders eigenlijk niet meer in dit huis kunnen wonen. Zijn vader wordt dement en doet hard zijn best om dit te verbergen met grapjes en trucjes. En zijn moeder is lichamelijk erg slecht. Ik luister alleen maar terwijl ik ondertussen de sporen zoek.
Dan komen we bij de opengebroken kluis, weggewerkt achter het dakbeschot op zolder. De ruimte is krap. De man vertelt dat het hem gelukt is zijn ouders weg te houden bij de kluis. Hij hoopt dat hierop nog de sporen van de dader te vinden zijn, zodat de sieraden terugkomen.
Ik kruip achter het dakbeschot en als ik met mijn lamp in de kluis kijk, zie ik papieren keurig netjes opgestapeld in de kluis liggen. Niet passend bij doorzoeken, zoals een inbreker dat zou doen. Ik vraag de man of het zo aangetroffen is na de inbraak. Hij kijkt om het hoekje en loopt dan naar beneden. Ik onderzoek ondertussen met poeders de kluis op vingerafdrukken. En die vind ik. Maar ook handschoensporen.
De man komt weer naar boven lopen, het huilen staat hem nader dan het lachen. “Mijn vader zegt dat hij niks bij de kluis heeft gedaan, maar na de inbraak lag alles eruit. Mijn moeder kan niet meer boven komen. Hij moet het dus toch gedaan hebben, ondanks dat we hem gevraagd hebben de kluis niet aan te raken. Mag ik kijken hoe het ligt?”
Ik knik bevestigend en de man kruipt in de krappe ruimte naast me achter het dakbeschot. Als hij ziet hoe netjes alles in de kluis ligt is hij ervan overtuigd dat zijn vader de kluis weer in heeft geruimd. “Hij wist het echt niet meer… Hij doet zo zijn best om te verbergen dat hij dement aan het worden is. En dat lukt hem ook nog. Maar soms, nu dus, valt hij door de mand, hij gaat zo hard achteruit…” “En nou ga je die inbreker zeker ook niet meer vinden, nu alle sporen weg zijn?”
Ik laat de man zien wat ik gevonden heb. Vingerafdrukken. Ongetwijfeld van zijn vader. En de handschoensporen. Ongetwijfeld van de dader. Ik leg hem uit dat vader het onderzoek dus echt niet verstoord heeft. De man kruipt achter het dakbeschot weg, ik neem de werktuigsporen op de kluis af. Hopelijk kunnen we daar nog wat mee.
Even later drink ik koffie met de man en zijn ouders. De vader lacht veel, maakt grapjes. Hij kan het inderdaad goed verbergen dat hij niet meer alles weet en onthoudt. Als ik even later wegga wens ik de zoon sterkte. Ik zal deze inbraak niet snel vergeten.