Het is woensdagavond 20.30 uur. Ik pak mijn tas in voor de nachtdienst. Vanavond ga ik met trein naar het werk. Mijn auto staat nog bij de garage. Ik wandel lekker naar het station. Wat ik dan nog niet weet, is dat ik onderweg naar mijn werk al in actie moet komen. En hoe!
Op het moment dat ik op het perron loop, hoor ik een politiehelikopter overvliegen. En tegelijkertijd krijg ik een berichtje van een vriendin: ‘Ik zag net op Burgernet dat er een overval was. Pak ze, Jelle!’. Dat maakt me nieuwsgierig.
Ik zoek naar de meldingen op mijn diensttelefoon. Bij de meldkamerberichten lees ik dat er zojuist een gewapende overval is geweest op een supermarkt. Twee verdachten zijn ervandoor gegaan op een scooter. Een getuige zag twee mannen vlakbij het station een scooter in de sloot dumpen. Daarna renden ze weg. De wijk in. Ik kijk naar de klok en zie dat het nog een paar minuten duurt voordat mijn trein gaat. Het station is verder helemaal leeg. Op één man na.
Hij komt wat gehaast het perron op lopen. Hij ploft naast mij neer op een bankje en vraagt verward: “Eh, moet ik mijn mondkapje op?” ‘Natuurlijk. Dat is verplicht in deze tijd.’ reageer ik verbaasd. De man staat op van het bankje en begint te graaien in zijn broek. Of beter gezegd: bij zijn kruis. Ik hoor een knisperend geluid. Alsof er verfrommelde bankbiljetten over elkaar heen schuiven. Vanaf dat moment krijg ik het donkerbruine vermoeden dat deze man wat te maken heeft met de zojuist gepleegde overval.
“Gaat deze trein naar Utrecht? Enne, hoe laat gaat de trein dan?” Ik bevestig dat dit de trein naar Utrecht is en dat hij over een minuut vertrekt. De man gaat gehaast met zijn telefoon in de weer. Als de trein er is, stappen we allebei in. De meeste wagons zijn zo goed als leeg. Ik ga op een plek zitten zodat ik de man niet uit het oog kan verliezen. Daarna bel ik de meldkamer. De telefoon gaat over… Gelukkig, ik krijg een centralist aan de lijn die mij redelijk goed kent. Ze stuurt onmiddellijk collega’s naar de eerstvolgende stations waar deze trein gaat stoppen. Maar ik heb pech.
‘Jelle, we gaan het volgende station helaas niet redden.’ Mijn collega belt me om het slechte nieuws door te geven. De trein stopt. Ik hoop vurig dat de man niet uitstapt. De deuren van de trein gaan open. En weer dicht. De man zit nog in de trein en ik hoef gelukkig geen achtervolging in te zetten.
Als ik uit het raam kijk, zie ik de over de snelweg een politieauto met blauwe zwaailichten rijden. Mijn collega’s! Ik houd mijn blik op de man gericht. Ziet hij de politieauto ook? Wat doet dat met hem? Hij wordt onrustig en begint wat vaker om zich heen te kijken. En dan krijgt hij een bericht dat hij liever niet wil horen.
Via de intercom vertelt de conducteur dat onze trein met wat vertraging het volgende station binnenrijdt. ‘Het duurt een aantal minuten voordat de deuren openen. We rekenen op uw geduld’, klinkt het door de luidsprekers.
Een collega zegt me via de diensttelefoon dat hij op het perron is, maar nog even moet wachten op versterking. De man kijkt naar buiten. Zijn lijf verstijft even. Hij ziet mijn collega’s buiten op het perron staan. Snel staat hij op en kijkt over zijn schouder. Dan loopt hij weg. Ik meld dit aan de collega’s die buiten staan te wachten. De man passeert mij en hij loopt in de richting van het toilet. Ik twijfel. Wat zal ik doen? Hem pakken? Of toch niet? Ik ben onbewapend, maar natuurlijk wel getraind. Wat gebeurt er als de man zichzelf opsluit op het toilet? Ik weet dat ik nú moet ingrijpen.
Snel ren ik naar hem toe en grijp hem vast. Op datzelfde moment gaan de deuren van de trein open en stappen mijn collega’s binnen. ‘Ik ben politieagent en je bent aangehouden.’ zeg ik luid en duidelijk. Mijn collega’s nemen hem van me over.
Later hoorde ik dat de man drie lagen kleding had aangetrokken en dat zijn broek vol zat met bankbiljetten. En dat zijn signalement volledig overeen kwam met het signalement van de overvaller. Het was hem gewoon!
Vervolgens ga ik naar het politiebureau. Mijn dienst moet immers nog beginnen…