‘De ouders zijn ten einde raad. Ze zijn al 10 keer langs dezelfde sloot gelopen, maken zichzelf verwijten en halen zich allerlei doemscenario’s in het hoofd. Ik snap hun frustratie heel goed.’ Dit vertelde Peter Timmers, coördinator vermiste personen in Noord Nederland, in juli 2015. Vanwege de Mis je Mei-maand herhalen we Peters blog over de vermissing van een 3-jarig jongetje.
Het is een mooie zomerse zaterdag. Het is al laat in de middag en ik ben in m’n eentje aan het surveilleren. Overal zie ik mensen die in de tuin aan het werk zijn en kinderen die buiten spelen. Ik heb dit weekend ook piket vermiste personen voor Noord-Nederland. Dit houdt in dat wanneer er een vermissing is en de collega’s vragen hebben, ze mij kunnen bellen voor advies en aanwijzingen.
Het is een rustige dienst. Er zijn alleen wat meldingen over rookoverlast van de barbecue van de buren en hier en daar een kleine aanrijding. Maar met dit werk weet je het nooit. Het ene moment ben je rustig met je collega’s aan het eten en 5 minuten later moet je vol aan de bak bij een reanimatie of aanrijding, terwijl je eten op tafel staat af te koelen.
Net als ik een praatje maak met een paar vissende mannen, krijg ik een melding van een vermissing binnen. Er blijkt een jongetje van 3 jaar weg te zijn. Ik neem afscheid van de beide mannen en ga naar het bureau om me in te lezen en te kijken wat er nog moet gebeuren.
Ik ben nog niet op het politiebureau of de telefoon gaat. Het blijkt de officier van dienst van de meldkamer te zijn. Hij praat me bij over de vermissing: ‘We hebben nog geen advies nodig, maar we wilden je wel even bijpraten over de vermissing’, aldus de officier. Ik dank hem voor zijn telefoontje en we spreken af dat hij mij op de hoogte houdt.
Op internet zoek ik het adres op van het jongetje en zie dat hij op het platteland woont met veel water en landerijen om het huis. Ik lees in de melding dat hij buiten speelde en niet terugkwam voor het eten. De ouders hebben het hele huis al doorzocht en buren en kennissen hebben de omgeving al uitgekamd. Ze kunnen het knaapje nergens vinden.
Ik bedenk me dat het waarschijnlijk geen zin heeft om met een speurhond te gaan zoeken, want die zoekt alleen het laatste spoor op en nu hebben er al zoveel mensen rondgelopen. Maar voor de zekerheid bel ik toch de hondengeleider. Ik hoor van hem dat hij al onderweg is naar het woonadres van het jongetje. Ook bel ik de Landelijke Eenheid om te kijken of er een helikopter beschikbaar is. Helaas is dit niet het geval. De helikopter heeft al een andere klus, in de omgeving van Amsterdam.
Terwijl ik bedenk wat er nog meer gedaan kan worden, gaat mijn telefoon opnieuw. Ik ben zo in gedachten, dat ik ervan schrik. Het is een van de collega’s die bij de ouders van het mannetje zijn. Van hen krijg ik te horen dat er toestemming is gegeven voor publicatie. Dat betekent dat we de pers mogen inlichten en Burgernet activeren. Mijn collega zegt dat de burgernetmelding al gedaan is en dat er ook al een vooraankondiging is gedaan bij de plaatselijke kranten en websites. Een goede zaak want zo kijken er veel meer mensen uit naar de jongen.
Mijn collega zegt dat de ouders ten einde raad zijn. Ze zijn al 10 keer langs dezelfde sloot gelopen, maken zichzelf verwijten en halen zich allerlei doemscenario’s in het hoofd. Ik snap hun frustratie heel goed. Gelukkig is mijn ervaring dat we kleine kinderen meestal binnen een straal van 200 meter van de woning gezond en wel terugvinden. Maar dat weet je natuurlijk nooit zeker van tevoren.
Omdat ik wat aanvullende gegevens nodig heb van het jongetje, geeft de collega de moeder aan de telefoon. Ze huilt. Ik kan haar iets kalmeren en ze vertelt mij alles over haar zoontje, over wat hij leuk vindt om te doen en waar hij vaak rondhangt. Ik vraag haar of ze toestemming wil geven dat mijn collega’s nog eens door het huis zoeken. Agenten kijken toch met een andere blik. Ze zegt: ‘Je mag alles overhoop halen, als ik mijn zoontje maar terugkrijg!’
Zodra de ouders het toestemmingsformulier getekend hebben, gaan de collega’s samen met de hondengeleider door het huis. Systematisch wordt het huis van boven naar beneden onderzocht. Alle kamers worden doorlopen, alle kasten opengehaald. Maar ze vinden de jongen niet.
Het onderzoek verplaatst zich naar buiten. Achter de woning zijn nog een paar oude stallen, waar vroeger paarden hebben gestaan en de honden sliepen. Nu staan er alleen nog een aantal oude machines. Ook in deze donkere schuren doorzoeken de collega’s ruimte voor ruimte. De speurhond twijfelt even bij een paar kleine hokken. De vader van de jongen ziet het en zegt: ‘Hier hebben onze honden vroeger geslapen, nu staan daar alleen nog hun manden. Ik denk dat hij de andere honden nog ruikt.’
Toch kruipen de collega’s de hokken in en kijken in elk hoekje. Als een van de mannen een oude hondendeken van een mand haalt, komt er ineens een klein donker kopje tevoorschijn. Oogjes knipperen in het felle licht van de zaklantaarn. Van schrik begint de kleine jongen te huilen, maar als hij de geruststellende stem van zijn vader en moeder hoort, wordt hij stil. Met tranen in de ogen van blijdschap nemen de ouders het kind over van de agent. Het jochie vertelt dat hij aan het spelen was en even was gaan liggen in een van de oude manden toen hij moe werd. Heel logisch.
Voldaan maak ik mijn administratie af en sluit af. Mijn dienst zit er inmiddels al op. Thuis doet mijn vrouw open en vraagt: ‘Heb jij Elin onderweg gezien? Ze is nog niet thuis. Ze is na het eten even buiten gaan spelen en moet zo naar bed.’ Met een knipoog zeg ik: ‘Zal ik de honden en de helikopter alvast deze kant op laten komen, een Burgernetmelding uit laten gaan, collega’s laten zoeken en de buurt activeren?’ Voordat ze kan reageren, komt mijn dochter al de hoek om. ‘Even de tijd vergeten, papa.’ Samen gaan we naar binnen en kan ik eindelijk mijn maaltijd opwarmen. Mijn vrouw houdt me gezelschap als ik aan tafel zit te eten. En ik besef ik me dat de de ouders van het vermiste jongetje ook weer samen aan tafel kunnen zitten. Gelukkig is het ook dit keer weer goed afgelopen.