Als forensisch onderzoeker word ik gevraagd voor een sporenonderzoek in een vernielingszaak. Bij een woning is een oldtimer vernield met een scherp voorwerp. Agenten die ter plaatse zijn geweest, hebben bloed gezien bij de auto. De dader heeft zich blijkbaar verwond. Aan mij de eer om het bloed te bemonsteren zodat we aan de hand van DNA-onderzoek de dader kunnen vinden.
Als ik ter plaatse kom bij de woning zie ik dat de bewoonster, een vriendelijke vrouw in de leeftijd van mijn ouders, erg van slag is. Ze begrijpt niet waarom dit is gebeurd. Is er iemand die zo’n hekel aan haar heeft? Of aan haar kinderen? De vrouw is erg overstuur en vertelt me dat haar man een paar maanden daarvoor is overleden. Het leven zonder hem valt haar heel zwaar. En nu dit. Wie heeft het op haar gemunt?
Ze voelt zich erg onveilig en is heel bang voor de veiligheid van haar uitwonende kinderen. Ik heb geen antwoorden voor haar. Ik kan alleen maar het bloed bemonsteren en zoeken naar andere dadersporen. Als ik daarmee klaar ben, drink ik koffie met de vrouw. Ik heb echt met haar te doen, wil haar eigenlijk zo niet alleen achterlaten. En ik vind de vrouw gewoon heel aardig. Gelukkig komt één van de kinderen. Ik leg nogmaals uit wat ik heb kunnen doen en ga dan weg.
Met een rotgevoel.
Op het bureau bel ik de wijkagent en leg hem de situatie uit. Hij is al op de hoogte en belooft me naar de vrouw te gaan. Twee dagen later hoor ik dat er in dezelfde straat op meerdere adressen vernielingen aan auto’s zijn gepleegd. Mensen zijn er later achter gekomen omdat ze op vakantie waren. Belachelijk, maar het maakt me blij. Blij, omdat de actie dus niet tegen de vrouw gericht was, maar er blijkbaar “gewoon” een idioot op pad is geweest. Ik bel de wijkagent weer en hij gaat meteen naar de vrouw om dit voor haar goede nieuws te vertellen. Dankzij het DNA wordt de dader opgespoord en gestraft.
Jaren later. Er is me gevraagd sporenonderzoek te doen bij een woning die verbouwd wordt en waar goederen zijn weggenomen. Ik krijg het adres. Straatnamen onthoud ik nooit, maar als er ik aankom, herken ik meteen de woning van de vrouw. Er is een flinke verbouwing aan de gang. Zou de vrouw de woning verkocht hebben?
Ik word te woord gestaan door de bewoonster, een vrouw van mijn leeftijd. Ze vertelt me dat ze de ouderlijke woning aan het verbouwen is. De ouderlijke woning… Dan durf ik ook te zeggen dat ik er eerder ben geweest. Vanwege de vernielingen. Ze vertelt me dat haar moeder er nooit mee om heeft kunnen gaan. De dood van haar man en daaropvolgend het onveiligheidsgevoel na de vernieling van de haar geliefde oldtimer. Ook al is haar door de wijkagent meerdere malen uitgelegd dat de vernielingen zijn gepleegd door een gestoorde idioot en dat het niet persoonlijk was. Het was de druppel. De vrouw heeft suïcide gepleegd, enkele maanden na de vernielingen. Ik bijt mijn onderlip kapot. Tijdens het sporenonderzoek praten we. Over haar moeder.
Als ik klaar ben met het sporenonderzoek neem ik afscheid. Ik kijk nog een keer om naar de woning en rijd weg. Wederom met een rotgevoel.