‘Bijna dagelijks heb ik in mijn werk te maken met vreemdelingen; mensen van allerlei continenten, op zoek naar een beter leven.’
‘Op dit moment komen de meeste gelukszoekers uit Albanië. In hun land van herkomst is er weinig werk. De lonen zijn er laag en mensen moeten 12 à 13 uur per dag werken. Dit verhaal komt telkens terug tijdens mijn verhoren met aangehouden Albanese jonge mannen. Via de mond-tot-mondreclame horen ze over “het beloofde land” waar alles beter is.
Voor hen is dat Engeland. Ze zijn er zelf nog nooit geweest maar de berichtgeving in Albanië maakt dit land aantrekkelijk voor ze. Maar de reis die ze dan maken om daadwerkelijk naar hun droomland te reizen is onder erbarmelijke omstandigheden: Vaak kilometers lopen om de grens over te gaan. Slapen in bosjes of langs de weg. Hangend onder een vrachtwagen of in een trailer klimmen om van Nederland naar Engeland te reizen. Met alle risico’s die dat met zich meebrengt. Er zijn situaties bekend waarbij het maar net goed is gegaan.
Aan hun gedrag tijdens de verhoren merk je dat deze jongeren niets te verliezen hebben. Voor hen is alles beter dan teruggaan naar Albanië, dat ze zien als een land van verderf en corruptie.
Vaak betalen ze de reis met geleend geld van ouders, familie of vrienden. Wat gebeurt er als het niet lukt om in Engeland te komen? Allereerst zitten ze met een schuld die terugbetaald moet worden. Ook zijn ze vaak geld kwijt aan de mensen die hen geholpen hebben om naar het beloofde land af te kunnen reizen. Familieleden die achterblijven, zoals moeder of vader, broertjes en zusjes, rekenen op financiële steun. Dat is een van de redenen waarom ze deze riskante overstap wagen.Natuurlijk zijn er ook andere wegen naar een beter leven maar veel van hen kiezen toch voor een avontuur in het buitenland.
Bijna dagelijks krijgen we bij de politie een melding binnen van verstekelingen aan boord van een vrachtauto. Vaak zijn dat Albanezen. Als we de jongens aanhouden hebben ze vaak al dagen niet gedronken of gegeten en dagen niet geslapen. Na de aanhouding volgt de ontgoocheling. Ze zien opeens dat hun vluchtpoging is gestrand en hebben spijt van hun actie. Nu blijkt pas dat het hier allemaal niet zo rooskleurig is, zoals hen in Albanië is verteld. Ze bieden dan oprecht en met tranen in hun ogen aan ons hun excuses aan.
Als we gebeld worden dat er weer een groep ‘inklimmers’ is aangehouden zijn we daar erg druk mee. Het vergt veel van onze afdeling AVIM; we komen haast niet toe aan andere zaken die we graag zouden oppakken. Ondanks dat ik weet dat het niet goed is wat ze doen, snap ik ze wel. Het enige wat die jongens willen is een beter leven, niet alleen voor zichzelf maar ook voor hun naasten.’