‘Vanachter een boom probeer ik hem te raken terwijl het zand naast me opspat van de kogelinslagen en de boomschors om m’n oren vliegt. Hij is duidelijk een goede schutter. Ik steek mijn hoofd een klein beetje opzij om de verdachte te zien en om te kunnen richten. Ineens voelt het alsof ik met een stang op mijn hoofd word geslagen. Bloed spuit uit mijn voorhoofd. Hij heeft me geraakt, realiseer ik me.
Achter de boom zak ik door m’n knieën, wachtend om te kijken of ik blijf leven. Pijn voel ik niet. Ik denk aan m’n kinderen, m’n vrouw, ik ben bang om dood te gaan. Ik moet hier weg, realiseer ik me en tijger op m’n ellebogen de steeg uit, weg bij de man die mij en mijn collega onder vuur neemt. Vreselijk vind ik het om mijn collega, die ergens achter de bosjes ligt, achter te moeten laten.
Om de hoek, uit het schotveld, roep ik door de porto dat ik geraakt ben. Een bewoner kijkt uit het raam en begint te gillen als ze me ziet. Even hiervoor, toen we de verdachte die vlak daarvoor op het Bijlmerplein iemand neerschoot in het zicht hadden, had ik gelukkig onze locatie al doorgegeven. Collega’s zijn snel ter plaatse. Ik zie de geschokte blik in hun ogen als ze me zien. ‘‘Veeg het bloed van m’n voorhoofd en kijk of er wat in m’n hoofd zit’’, vraag ik.
’’We moeten je vrouw bellen.’’ ’’Nee’’, zeg ik resoluut, ‘’dat doe ik straks zelf.’’ Ook aan de ambulancebroeder vraag ik of er wat in mijn hoofd zit. ‘‘Dat kan ik niet zien, we gaan nu met spoed naar het ziekenhuis om een foto te maken’’, antwoordt hij. Nog steeds voel ik geen pijn. Ik blijf bij tot we in het ziekenhuis zijn en de foto gemaakt wordt. Op het moment dat de zuster naar me toe komt, letterlijk met een pleister in haar hand, en zegt: ‘‘Je mag naar huis’’, barst ik in huilen uit. De opluchting: ik ga niet dood.
Achteraf blijkt de kogel eerst door een stuk boom te zijn gegaan, waardoor hij vertraagde voor hij in mijn voorhoofd kwam. De kogel is niet door mijn bot gekomen en er ter plaatse uit gevallen. Op mijn beurt had ik hem in zijn oksel geraakt, hij kreeg een klaplong, zakte in elkaar en werd overmeesterd door de collega’s. Hij heeft 18 jaar gekregen.
‘’Wat een oud klein mannetje’’, dacht ik toen ik hem in de rechtbank zag zitten. Ik kon me haast niet voorstellen dat hij het had gedaan.
We maken allemaal keuzes en hij wilde niet gepakt worden, dus schoot hij op de politie. Natuurlijk is dat verwerpelijk, maar hij schoot op een agent, niet op mij persoonlijk, niet op Winston. Dat besef ik heel goed en dat besef maakt ook dat ik totaal geen wrok voel. Ik ben nooit kwaad op hem geweest. Ik zou gerust met hem om tafel kunnen en hem een hand geven. Hoe raar het ook klinkt, ik heb altijd gehoopt dat ik iets zou meemaken dat bewees dat ik, met name dankzij mijn realistische schiettrainingen uit Defensietijd, goed voorbereid ben en kan vertrouwen op mijn skills. Ik ben me meer bewust van het feit dat je maar één keer leeft.´
Stap naar voren
Elke dag weer komen politieagenten in gevaarlijke situaties terecht. Waar anderen een stap terug doen, stappen politiemensen naar voren. Desnoods met gevaar voor eigen leven. Voor de veiligheid van anderen. Soms staan ze daarbij voor grote dilemma’s. En moeten ze in luttele seconden beslissen.