Het is het einde van de avonddienst. Ik ben mijn spullen aan het opruimen en zie de nachtdienst naar de briefingsruimte lopen. Heerlijk, nog een minuut of tien en dan word ik afgelost en heb ik weekend. Ik zie dat er een 112 telefoontje binnenkomt op mijn toestel.
Ik neem de telefoon aan met: “politie meldkamer.” Ik hoor een mannenstem die alleen zegt: “Mevrouw, ik ga zo springen voor de trein.” Op de achtergrond hoor ik de bekende station geluiden.
Nee, dit wil ik niet, schiet het door mijn gedachten. Op dat zelfde moment hoor ik mezelf tegen de man zeggen: “Nee meneer, dat gaat u niet doen! Ik vind dat geen goed idee eerlijk gezegd, ik heb al genoeg meegemaakt vandaag.”
Er klinkt een verbaasde “oh…” In de korte stilte die volgt, meen ik even perplex te staan van mijn reactie, evenals de man aan de andere kant van de lijn. De toon was gezet en ik zag geen andere optie dan op deze wijze door te gaan. “Nee meneer, dat gaat u niet doen. Maar ik wil u wel proberen te helpen.”
Wie hij is, waar hij is; ik vraag het, hoor het en typ het in de melding. Collega’s lezen mee en zoeken naar alle informatie dat ons kan helpen om een tragisch einde te voorkomen. Of er ook een bankje in de buurt is, vraag ik hem. Hij ziet er één en is bereid even te gaan zitten.
“Fijn, dan kunnen wij even rustig verder praten”, vertel ik hem. Ondertussen heeft een collega telefonisch contact met de station beheerder. Terwijl mijn collega’s met grote haast proberen te zorgen voor een veilige situatie rond de man, voer ik een mensgericht gesprek. Treinen moeten worden stilgezet, er moet zicht worden verkregen op de man, hulpverleners moeten erbij gebracht kunnen worden en er is informatie nodig om dat voor elkaar te krijgen. Mijn collega’s rekenen erop dat ik hem aan de praat weet te houden en de relevantie informatie van hem krijg. Dus praat ik verder.
Hij vertelt dat hij opgenomen is en in behandeling is voor zijn depressiviteit. De behandeling slaat niet aan, hij is radeloos en weggelopen om een einde te maken aan zijn leven. Terwijl hij dit zegt, krijg ik nieuwe informatie op mijn scherm; hij heeft al meerdere pogingen gedaan om zichzelf van het leven te beroven. Terwijl de collega’s van de surveillancedienst nog onderweg zijn, blijf ik met hem praten.
Dan hoor ik hem zeggen: “Mevrouw, ik vind het heel fijn dat u me wilt helpen maar ik word weer steeds onrustiger.” Ik hoor aan hem dat hij weer loopt en hoor nog steeds treinen rijden op de achtergrond. Ik roep zijn naam en zeg: “Je gaat terug naar dat bankje.” Ik hoor zijn ademhaling door de telefoon, maar de man geeft geen antwoord. Ik blijf hem roepen, maar hij reageert niet meer. Op de achtergrond hoor ik het steeds harder wordende geluid van een trein. Dan plotseling het schelle geluid van een stevig remmende trein, staal op staal klinkt. Steeds harder en steeds dichterbij. Ik schreeuw ondertussen zijn naam, maar geen reactie. En dan hoor ik dat de trein tot stilstand komt en dat het stil blijft.
Voorzichtig probeer ik het weer. Ik noem een aantal keer zijn naam, maar niets. Nee, denk ik en voel mij direct boos en verdrietig.
En dan ineens hoor ik hem met zachte stem door mijn headset klinken; “Mevrouw, ik ben erg nog. Ik denk dat ik toch graag hulp wil.”
Ik voel een zucht van verlichting. Of hij terug wil naar het bankje. Dat doet hij. Mijn collega’s zijn ondertussen op het station aangekomen. Ik blijf met de man praten en al snel krijg ik een heldere vrolijke stem aan de telefoon; “Met Mark van de 7301, we staan bij hem hoor en nemen hem mee naar het bureau.”
Ik leg de telefoon neer en de nachtdienst staat naast me. “Nog bijzonderheden?”, vraagt de collega voor ze me aflost. Nee, niets eigenlijk..gewoon ‘the usual stuff’. Dan loop ik richting de debriefing. Opgelucht, maar het geluid van de remmende trein hoor ik nog een aantal keer voorbij komen tijdens het naar huis rijden.
Blog: OC Den Haag